Doelgroep en indicatiestelling Wmo 2015
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is er voor alle inwoners van jouw gemeente die zich niet volledig zelfstandig kunnen redden, ondanks hulp van familie, buren of vrienden. Dit heeft te maken met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen. De Wmo is er ook voor mensen die een beschermde woonplek of maatschappelijke opvang nodig hebben (zie onder ‘Ondersteuningsvormen binnen de Wmo 2015’).
Indicatiestelling voor Wmo-ondersteuning
Iedere inwoner die denkt Wmo-ondersteuning nodig te hebben op het gebied van participatie of zelfredzaamheid, kan een Wmo-melding doen bij de gemeente. De gemeente neemt de melding vervolgens in behandeling.
Als consulent moet je de melding onderzoeken. Vaak nodig je de inwoner daarbij uit voor een gesprek. Zo nodig win je medisch advies in. Op basis daarvan onderzoek je de hulpvraag en welke ondersteuning nodig is. En of de gemeente die ondersteuning moet geven of dat er andere oplossingen zijn. Je moet het onderzoek binnen 6 weken na de melding afronden. Van dit onderzoek maak je een schriftelijk verslag. Als het onderzoek is afgerond, kan de inwoner een Wmo-aanvraag doen.
Er zijn geen vaste richtlijnen voor het stellen van een passende indicatie. Immers, iedere cliënt is een individu met een eigen ondersteuningsvraag. Wel is het belangrijk dat je de juiste stappen doorloopt, om een goed gemotiveerd en gefundeerd besluit te kunnen nemen. Daarvoor is het belangrijk dat je het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt. In de wet (artikel 2.3.2 lid 4) staat ook wát je moet onderzoeken. Dit moet je doen als gemeente:
Stap 1:
De gemeente stelt de hulpvraag van de inwoner vast.
Stap 2:
De gemeente onderzoekt welke problemen de inwoner ondervindt bij de zelfredzaamheid en participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 3:
De gemeente bepaalt welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 4:
De gemeente onderzoekt of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden aan de cliënt.
Voor elke stap moet je als gemeente de deskundigheid inschakelen die nodig is om de stap goed af te ronden. Pas als het stappenplan doorlopen is en de problemen van de cliënt in kaart zijn gebracht kan je bepalen welke ondersteuning een inwoner nodig heeft.
Bezwaar en beroep
Een inwoner kan in bezwaar gaan tegen een beslissing over Wmo-ondersteuning. De inwoner schrijft dan een brief (bezwaarschrift) aan de gemeente waarin staat waarom hij het niet eens is met de beslissing. De gemeente moet de beslissing dan heroverwegen en binnen 6 weken een nieuwe beslissing nemen. Kan de inwoner zich niet vinden in deze nieuwe beslissing, dan kan hij in beroep gaan bij de rechtbank. En, als hij het niet eens is met het besluit van de rechtbank, in hoger beroep.
Voor jou als Wmo-consulent is het daarom heel belangrijk dat je het stappenplan van de CRvB volgt en dat je je besluit goed onderbouwt. Anders houdt jouw besluit misschien geen stand bij de rechter. Rechtbanken hechten veel waarde aan het volgen van het stappenplan van de CRvB bij het onderzoek naar de melding.
Ondersteuningsvormen binnen de Wmo 2015
Gemeenten moeten inwoners ondersteunen die hulp nodig hebben om zelfredzaam te zijn en mee te doen in de samenleving. Dat begint bij het zorgen voor goede omstandigheden om te kunnen leven in een dorp of stad. Ook kan je als gemeente passende ondersteuning bieden aan individuele inwoners, met als doel: zelfredzaamheid, participatie of beide.
De ondersteuning kan in de vorm van algemene voorzieningen en met maatwerkvoorzieningen. Ook beschermd wonen en maatschappelijke opvang vallen onder de Wmo.
Een algemene voorziening is een dienst of activiteit die voor iedere inwoner vrij toegankelijk is, zonder onderzoek naar iemands persoonlijke omstandigheden. Algemene voorzieningen zijn bijvoorbeeld: maaltijdverzorging, een boodschappenservice en een ontmoetingscentrum voor mensen die eenzaam zijn. De gemeente mag een bijdrage vragen voor het gebruik van zo’n voorziening.
Is de inwoner niet of niet genoeg geholpen met een algemene voorziening? Dan kan je een maatwerkvoorziening verstrekken. Zo’n voorziening is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de individuele inwoner. Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen zijn: hulpmiddelen, rolstoelen, woningaanpassingen, begeleiding, beschermd wonen en maatschappelijke opvang.
Soms kloppen mensen bij de gemeente aan voor een vergoeding voor een hulphond. Dat komt omdat alleen de kosten van signaalhonden, ADL-honden (assistentiehonden) en blindengeleidehonden voor vergoeding in aanmerking komen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), onder bepaalde voorwaarden. De therapie-, epilepsie- en PTSS-hond behoren niet tot het verzekerde basispakket. Dit komt omdat de effectiviteit van deze hulphonden op dit moment onvoldoende wetenschappelijk is bewezen.
Omdat er in de Zvw bewust voor is gekozen bepaalde kosten niet te vergoeden, hoeft voor die kosten geen maatwerkvoorziening te worden versterkt. Dit heeft de Centrale Raad van Beroep uitgesproken.
Maar als gemeente heb je de vrijheid om toch een maatwerkvoorziening te verstrekken als dit voor een individuele inwoner als het meest aangewezen wordt gezien. Daarom is het belangrijk om de hulpvraag goed te onderzoeken.
Dit zijn specifieke vormen van Wmo-ondersteuning. Bij beschermd wonen gaat het om mensen met psychische of psychosociale problemen die onder begeleiding wonen in een instelling. Bij maatschappelijke opvang gaat het onder meer om mensen die vanwege huiselijk geweld hun huis moeten verlaten en nergens terechtkunnen.
PGB of verstrekking in natura
Komt een inwoner in aanmerking voor een maatwerkvoorziening? Dan wordt de zorg of ondersteuning in principe gegeven door een zorgaanbieder of een leverancier waarmee de gemeente een contract heeft. Dit heet: verstrekking in natura.
Een alternatief is een persoonsgebonden budget (pgb) aanvragen bij de gemeente. Met een pgb koopt de inwoner zelf zorg of ondersteuning in. Met een pgb bepaalt de inwoner zelf waar hij een hulpmiddel koopt of wie de zorg of ondersteuning geeft. Bijvoorbeeld: begeleiding in het dagelijkse leven, hulp bij het huishouden, woningaanpassingen, een rolstoel of een scootmobiel.
De inwoner kan een pgb krijgen als is voldaan aan een aantal voorwaarden:
- De inwoner moet het pgb kunnen beheren en de taken die daarbij horen kunnen uitvoeren, eventueel met hulp uit het sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger.
- De inwoner moet gemotiveerd aangeven dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wil krijgen.
- De ondersteuning is veilig, doeltreffend en cliëntgericht. Hierbij moet de gemeente meewegen of de dienst, het hulpmiddel, de woningaanpassing of de andere maatregel ook echt geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt aangevraagd.
Als gemeente kan je nog andere voorwaarden stellen. Dit moet worden vastgelegd in de gemeentelijke verordening. Voldoet de inwoner aan de voorwaarden, dan heeft hij recht op een pgb.
Wil je op de hoogte blijven van veranderingen in het sociaal domein?
Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief Sociaal Domein. Je ontvangt dan om de week onze nieuwsbrief vol met blogs van experts, interessante whitepapers en toelichting op (nieuwe) wetgeving.
Terugvordering
De Wmo 2015 maakt het mogelijk geld terug te vorderen van inwoners die ten onrechte een maatwerkvoorziening of een pgb hebben gekregen. Omdat het niet altijd mogelijk is een maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde daarvan uitdrukken in een geldbedrag. Voordat de gemeente kan overgaan tot terugvordering, moet die eerst de toekenningsbeslissing intrekken. Terugvordering is alleen mogelijk als de beslissing is ingetrokken en de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.
Bijdrage in de kosten
Voor de hulp via de Wmo betaalt de inwoner meestal een bijdrage in de kosten. Hiervoor geldt een maximum bedrag per maand. Het maakt niet uit hoeveel hulp iemand krijgt, hoeveel iemand verdient en of de inwoner spaargeld heeft. Als gemeente mag je geen bijdrage vragen voor een rolstoel. Dit geldt ook voor ondersteuning van kinderen, met uitzondering van een woningaanpassing. Gemeenten moeten het bijdragebeleid in de verordening zetten, zodat voor inwoners duidelijk is hoe het is geregeld. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) stelt de eigen bijdragen vast en incasseert ze.
Kwaliteitszorg en cliëntparticipatie
Inwoners moeten erop kunnen vertrouwen dat de Wmo-ondersteuning van goede kwaliteit is. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. In de gemeentelijke verordening is vastgelegd welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de voorzieningen en aan de deskundigheid van de beroepskrachten. In de wet is vastgelegd dat:
- de voorziening doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt;
- de voorziening veilig is;
- de voorziening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;
- voorzieningen volgens verantwoordelijke en professionele standaarden worden verstrekt – met respect en met inachtneming van de rechten van de cliënt.
Gemeenten voeren regelmatig een klanttevredenheidsonderzoek of cliëntervaringsonderzoek (CEO) uit. Voor de Wmo (en Jeugdwet) moet dit jaarlijks. In dit onderzoek moeten gemeenten aan cliënten vragen hoe zij de toegang beoordelen tot maatschappelijke ondersteuning, en wat zij vinden van de kwaliteit en het effect ervan. Dit draagt bij aan continue verbetering van de Wmo-uitvoering.
Actuele ontwikkelingen en best practices
Van abonnementstarief naar passende eigen bijdrage
Sinds 1 januari 2019 geldt voor de bijdrage aan Wmo-voorzieningen een ‘abonnementstarief’. Dit tarief is voor iedereen gelijk, of iemand nu veel of weinig inkomen heeft. Dit tarief geldt voor zowel de maatwerkvoorzieningen als voor een belangrijk deel van de algemene voorzieningen. Gebleken is dat het abonnementstarief een aanzuigende werking heeft op Wmo-voorzieningen en zorgt voor stijgende kosten. Daarom wordt per 1 januari 2026 een passende eigen bijdrage ingevoerd die meer rekening houdt met de draagkracht van huishoudens. De maatregel geldt voor alle Wmo-voorzieningen waarvoor nu nog het abonnementstarief geldt.
Veranderingen in beschermd wonen
Tot 1 januari 2022 was beschermd wonen vooral via centrumgemeenten georganiseerd. Per 1 januari 2022 is gestart met de doordecentralisatie van beschermd wonen naar de gemeenten. Dit betekent dat niet alleen de 44 centrumgemeenten, maar alle 342 gemeenten zich volledig gaan inzetten voor inwoners die in aanmerking komen voor beschermd wonen.
De gemeenten en het Rijk maken al geruime tijd de overgang ‘van beschermd wonen naar een beschermd thuis’. Het doel hiervan is om mensen met psychische problemen vaker in staat te stellen thuis te blijven wonen of in hun eigen woonplaats, met ambulante hulp. Hierdoor zal verhuizing naar een instelling voor beschermd wonen minder vaak nodig zijn.
Er komt ook een woonplaatsbeginsel waarmee gemeenten verantwoordelijk worden voor beschermd wonen voor hun eigen inwoners. Dit geldt ook als cliënten naar een andere gemeente verhuizen om beschermd te wonen. Nu is nog de gemeente verantwoordelijk waar iemand zich meldt voor beschermd wonen. Ook komt er een nieuw financieel verdeelmodel voor beschermd wonen voor gemeenten.
Het is de bedoeling dat deze maatregelen ingaan op 1 januari 2026.
Ondersteuning nodig bij de uitvoering?
Inmiddels maken ruim 300 gemeenten gebruik van onze juridische kennisbank Inzicht Sociaal Domein. Het is een compleet pakket aan wet- en regelgeving, jurisprudentie, advies, beleid, e-learning, een helpdesk en meer. Elke (betaalde) module heeft een eigen nieuwsbrief.