Ja, oordeelt de Centrale Raad van Beroep in twee recente uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2025:1380 en ECLI:NL:CRVB:2025:1276). Dit mag als de jeugdige met het pgb-tarief in staat is de jeugdhulp in te kopen bij de ouder.
2 zaken voorgelegd
Aan de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) werden 2 zaken voorgelegd van verschillende gemeenten (Breda en Venlo). In beide zaken was jeugdhulp toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Daarmee werd de jeugdhulp van een ouder betrokken. Beide geschillen gingen over de hoogte van het gehanteerde uurtarief voor de hulp door de ouders. Daarnaast gaat het in de zaak van de gemeente Venlo ook over de vraag of het college de ingangsdatum voor de verstrekte voorziening voor jeugdhulp had moeten bepalen op een eerdere datum. In dit stuk gaan we alleen in op het pgb-tarief voor hulp uit het sociaal netwerk.
Pgb-tarief voor jeugdhulp in het sociaal netwerk
Met de uitspraken maakt de CRvB een einde aan de onduidelijkheid wat betreft het te hanteren tarief voor jeugdhulp geboden door iemand uit het sociaal netwerk. De onduidelijkheid werd veroorzaakt door de uitspraken die de CRvB op 16 augustus 2023 deed in het kader van de Wmo (ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en ECLI:NL:CRVB:2023:1580). Deze uitspraken gingen over het pgb-tarief bij het betrekken van iemand uit het sociaal netwerk. De ene uitspraak ging over hulp bij het huishouden, de andere over begeleiding. De gemeenten hanteerden als pgb-tarief het wettelijk minimumloon in hun verordening. De CRvB was van mening dat dit niet uit de wet volgde. Daarom moest in het vervolg het tarief uit de loontabel van de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT) gehanteerd worden. Bij begeleiding was dat de hoogste trede in de salarisschaal (periodiek) van FWG30 in de cao VVT.
De uitspraken uit 2023 leidden tot nogal wat onbegrip. Het gevolg was namelijk dat iemand uit het sociaal netwerk zonder enige opleiding meer ging verdienen dan een opgeleide professional die nog niet de hoogste periodiek had bereikt. De staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg reageerde op de uitspraken in een kamerbrief ‘Stand van zaken pgb’ van 20 december 2024. De staatssecretaris gaf aan de verhoging van de gemeentelijke tarieven voor informele zorg verdedigbaar te vinden voor de groep die door gemeenten als informele zorgverleners worden aangemerkt, maar wel een meerjarige zorgopleiding of langjarige praktijkervaring hebben. Voor zorgverleners afkomstig uit het sociaal netwerk is dit gevolg van de uitspraken van de CRvB uit 2023 met betrekking tot de Wmo 2015 volgens de staatssecretaris onwenselijk.
In de recente uitspraken volgt de CRvB de redenering van de staatssecretaris als het gaat om het pgb-tarief sociaal netwerk. De CRvB verwijst naar de brief van de staatssecretaris en de Regeling Jeugdwet. Uit de kamerbrief leidt de CRvB af dat de staatssecretaris vindt dat bij hulpverleners uit het sociaal netwerk een pgb-tarief, gebaseerd op het wettelijk minimumloon (WML), veelal toereikend is. De CRvB houdt de eerdere Wmo-uitspraken tegen het licht vanwege:
- De wens van de staatssecretaris om voor het sociaal netwerk een pgb-tarief op het niveau van het WML te kunnen (blijven) hanteren.
- Het ongewenste gevolg van het hanteren van de cao VVT waardoor iemand uit het sociaal netwerk een hoger uurtarief kan krijgen dan een professional.
- De door de wetgever voorgestane tariefdifferentiatie, waarbij het hanteren van de cao VVT voor hulp uit het sociaal netwerk niet past. Er moeten verschillende tarieven voor verschillende vormen van hulp en ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners mogelijk zijn.
Volgens de CRvB heeft de wetgever het aan de gemeenteraad willen overlaten om te bepalen welk pgb-tarief in welke situatie toereikend is. Wat een toereikend tarief is kan per gemeente verschillen. Er is voldoende wetgeving waaraan de gemeenteraad zich bij de vaststelling van pgb-tarieven moet houden. Voor de inzet uit het sociaal netwerk is daarbij gewezen op de Wet minimumloon als minimumtarief. Hierop is ook gewezen bij de wijziging van de Regeling Jeugdwet.
Met andere woorden: de CRvB komt bij nader inzien tot de conclusie dat het hanteren van het minimumloon als pgb-tarief voor het sociaal netwerk wel mogelijk is. De hoogte van het pgb-tarief moet wel toereikend zijn om de benodigde jeugdhulp in te kopen. In tegenstelling tot de Wmo 2015 staat dit niet in de tekst van de Jeugdwet (artikelen 2.9 en 8.1.1), maar dit is wel de bedoeling van de wetgever geweest (Kamerstukken II 2013/14, 33684, nr. 10, p. 148). De gemeente Breda hanteerde het wettelijk minimumloon en de gemeente Venlo een tarief van 20 euro per uur. In beide gevallen komt de CRvB tot het oordeel dat het college deze tarieven mocht hanteren omdat het tarief toereikend was om de jeugdhulp van de ouder te betrekken.
Gevolgen voor de praktijk
De uitspraken van 30 september zien op de uitvoering van de Jeugdwet. Maar het is te verwachten dat de uitspraken ook gelden voor de uitvoering van de Wmo 2015 en dat de CRvB daarin eenzelfde koers zal varen. Gemeenten die de tarieven hebben gewijzigd naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB in 2023, kunnen het pgb-tarief sociaal netwerk wijzigen. Dat vraagt wel om aanpassing van de verordening. Anders zijn zij gebonden aan de tarieven die volgen uit de cao VVT. Gemeenten moeten er wel voor zorgen dat het tarief dat zij hanteren toereikend is zodat de jeugdige, ouders of de cliënt de hulp of ondersteuning daadwerkelijk kunnen inkopen. Dat vraagt om een beoordeling in het individuele geval.
Voor lopende beschikkingen is het mogelijk dat gemeenten heronderzoek doen. De gemeente kan vervolgens het eerder genomen besluit herzien. Dat is ook mogelijk wanneer de gemeentelijke regelgeving wijzigt. Wordt deze bevoegdheid toegepast, dan vraagt dit vanwege het rechtszekerheidsbeginsel wel om een overgangsperiode. Uiteindelijk zullen alle tarieven gelijkgetrokken moeten worden, omdat anders rechtsongelijkheid ontstaat.