Wij zijn als gemeente bezig met het ontwikkelen van een regelvrij budget. De gemeente wil maatwerk en integrale ondersteuning in het Sociaal Domein mogelijk maken. We willen (gemeentelijke) medewerkers van het sociaal team een regelvrij budget ter beschikking stellen. Het budget kan worden besteed aan:
Oogmerk van het budget is om de professional de mogelijkheid te bieden om snel en effectief een oplossing uit te kunnen voeren. Nu is mijn vraag, moet dit per se met een beschikking? Of mag dat, juridisch gezien, ook zonder beschikking? De laatste optie, zonder beschikking, heeft onze voorkeur gezien het feit dat er dan ook geen ‘bezwaar’ kan worden gemaakt en het minder ‘gedoe’ met zich meebrengt.
Hoewel de vraag opkomt welk probleem er met zo’n regeling wordt opgelost, en hoe de beoogde regeling gaat luiden is, zijn er wel een aantal algemene kaders te schetsen.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft als uitgangspunt dat een bestuursorgaan besluiten bekend maakt door toezending . Mondelinge besluiten bestaan niet in het bestuursrecht. Dan kan een gemeente wel naar escapes zoeken, maar het begint bij de vraag hoe de gemeente de waarborgen die de Awb aan burgers geeft veilig stelt.
Het gaat dan onder meer om:
In de dagelijkse praktijk komen besluiten zonder beschikking zeker voor. Bekend voorbeeld is de de-facto-ontheffing . Bijstandsgerechtigden krijgen geen besluit tot ontheffing van de sollicitatieplicht maar hoeven feitelijk niet te solliciteren. Het niet-nakomen wordt begrijpelijk geacht en de sollicitatieplicht wordt niet gehandhaafd.
We kennen ook het voorbeeld van aangeboden re-integratievoorzieningen of het daadwerkelijk toekennen van een beschutwerkplek. Zo’n aanbod moet bij beschikking worden gedaan, maar in de praktijk gaan dit soort voorzieningen soms heel informeel. Iemand gaat gewoon naar een stageplek of naar een werkgever om onbetaald te werken, of vat een door de gemeente betaalde studie aan. Op de helpdesk van Stimulansz merken we dat dan problemen ontstaan omdat rechten en plichten in de perceptie van de klant of de gemeente uiteindelijk toch verschillen, bijvoorbeeld als de studie plotseling wordt beëindigd. En dan mis je een schriftelijke vastlegging van verplichtingen zeer.
Ook bij natura-verstrekkingen wordt wel zonder beschikking in de praktijk gehandeld . De klant krijgt het goed wat hij nodig heeft. Dat speelt ook bij de schuldhulpverlening.
Vanuit de Wmo gezien is het in elk geval niet nodig om iets te bedenken voor ‘uitzonderlijke gevallen die buiten het aanbod vallen’, want uit jurisprudentie blijkt dat je nooit kunt afwijzen om die reden. De Wmo kent geen vast pakket. De gemeente moet maatwerk bieden, passend voor zelfredzaamheid en participatie, en daarbij soms van het eigen beleid afwijken. Verder is de Wmo heel duidelijk: binnen 2 weken beslissen via een beschikking op een aanvraag om een maatwerkvoorziening, dat staat letterlijk in de wet . Dus snelheid is daar reeds verankerd.
Die risico’s van het achterwege laten van beschikkingen ontstaan met name als;
Het blijft gaan om overheidshandelen en verantwoording over de wijze waarop gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. En daar heb je in een rechtstaat een formele bevoegdheid voor nodig. Zo’n regelvrij budget geeft op het eerste gezicht een risico op willekeur, juist omdat het regelvrij genoemd wordt. Ook precedentwerking kan spelen.
Wenst de gemeente toch onder de eisen van het bestuursrecht weg te komen, dan kan gedacht worden aan een constructie buiten het bestuursrecht. De gemeente kan een stichting/fonds voorzien van een regelvrij budget, waaruit medewerkers van het sociaal team kunnen putten. Het kunnen wel constructies opleveren waar een rechter doorheen kan prikken, daar zijn voorbeelden van . Maar als iedereen dat “handelen” als positief ervaart, zal dat probleem niet snel spelen. Uiteraard zal de gemeenteraad er wel achter moeten staan. Want die gaat over het geld .
Dit is de langere versie van het artikel dat in de Sprank* van december 2018 heeft gestaan.
Zie art. 3:40 en 3:41 Awb. Geld geven is overigens ook niet regelvrij voor een bestuursorgaan. In Awb termen is dat snel een subsidie met bijbehorende regels. Zie artikel 4:21 Awb.
Voor gemiddeld 10% van de personen met een bijstandsuitkering hadden gemeenten eind 2017 een ontheffing van de arbeidsplicht geregistreerd. Gemeenten kunnen verschillend omgaan met het verlenen van een ontheffing. Uit onderzoek van de Inspectie SZW is bekend dat er bij gemeenten sprake kan zijn van informele ontheffingen. Personen die geen geregistreerde ontheffing hebben, krijgen dan niet per definitie te maken met een sollicitatie- en arbeidsplicht. Recenter onderzoek onder bijstandsgerechtigden lijkt dat te bevestigen: 62% van de respondenten gaf aan dat zij (in hun beleving) waren vrijgesteld van de sollicitatie- en re-integratieplicht (Divosa-benchmark 2017). Zie ook de antwoorden op vragen van het lid Nijkerken-de Haan aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Aantal mensen in de bijstand daalt verder» en de Divosa Benchmark Werk & Inkomen jaarrapportage 2017.
Het eerste moment is de beslissing van de gemeente dat een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het tweede beslismoment is het toekennen van een werkplek. Dit beslismoment wordt in de praktijk vaak niet bij beschikking aangeboden. Met het toekennen kan je ook zeggen dat de gemeente aan haar verplichting voldaan heeft. Als een persoon weigert hoeft een gemeente niets te doen. De persoon zal in bezwaar moeten komen. Wordt geen beschikking aangeboden, dan ontstaat een onduidelijke rechtsgang, die er sneller toe leidt dat de gemeente een nieuw aanbod moet doen.
De Participatiewet geeft buiten artikel 57, aanhef en onderdeel b, geen wettelijke grondslag om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen niet in een bedrag om niet uit te betalen, maar deze in natura te verlenen door de goederen door een door het College bepaalde leverancier te laten verstrekken (ECLI:NL:CRVB:2011:BU7542).
Zie het rapport Toegankelijkheid Schuldhulpverlening 2017, R 17/06 Inspectie SZW
Dit staat in artikel 2.3.2 lid 1 en 2.3.5 lid 2 Wmo 2015. De 2 weken beslistermijn in de Wmo volgt wel na een onderzoekstermijn van max. 6 weken, zie art. 2.3.2 Wmo 2015. De Wmo voorziet ook nog een spoedvoorziening, zie art. 2.3.3 Wmo 2015.
ECLI:NL:CRVB:2018:114).
Zie ook https://www.stimulansz.nl/buitenwettelijk-beleid-is-geen-toverformule/