Iemand met een moeder in de bijstand stuurde mij het volgende mailtje naar aanleiding van de verontwaardiging die was ontstaan over de vrouw in de bijstand die geld terug moest betalen omdat haar moeder iedere week boodschappen voor haar deed.
“Zo vreselijk die berichten. In mijn familie is daar ook meteen veel stress over. De onduidelijkheid over wat je nou precies moet melden en wat niet. Mijn moeder wordt gekort op haar bijstand vanwege de kostendelersnorm, en mijn zus betaalt haar dan kostgeld zodat de vaste lasten betaald kunnen worden. Zou de gemeente daar ook moeilijk over kunnen gaan doen? Het veroorzaakt zoveel leed.”
Ik schrok wel erg van ‘het veroorzaakt zoveel leed’, omdat dit louter voortkomt door onzekerheid. Kostendelers in de bijstand, dat treft maar liefst 55.000 huishoudens.
Een simpele vraag voor de bijstandsgerechtigde in kwestie zou je zeggen. In de Participatiewet staat dat de bijstandsgerechtigde uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het invloed heeft op het recht op bijstand.
“Wat vind jij?” vroeg ik aan deskundigen en niet-deskundigen om mij heen. “De gemeente merkt je aan als kostendeler; moet je dan spontaan maandelijks melden hoeveel kostgeld je hebt ontvangen of op welke wijze je de kosten deelt?“ De oordelen waren niet eenduidig.
Een niet-deskundigen zei “De gemeente kort je bijstandsuitkering omdat je wordt geacht kosten te kunnen delen met je medebewoner. Dat die kosten worden gedeeld klopt want er wordt kostgeld betaald. Prima. Maar dan verwacht de gemeente dus ook dat je de ontvangst van dat kostgeld iedere maand doorgeeft aan de gemeente. Als een soort bevestiging? Dat is toch niet logisch; de gemeente weet dat je kosten deelt, daarom wordt de bijstand gekort…. Ik geloof niet dat iemand zou bedenken dat je dat door moet geven.” Gevoelsmatig was ik het wel erg eens met dit oordeel.
Anderen keken op de website van de eigen gemeente of op SZW, maar werden daar niet veel wijzer.
Dat is uitgebreid te lezen in Inzicht Sociaal Domein (ISD). Voor hen die geen toegang hebben tot ISD komt het deskundigen-oordeel in het kort hierop neer.
In de kern geldt dat de kostendelersnorm wordt toegepast ongeacht de vraag of de kostendelende medebewoner daadwerkelijk financieel bijdraagt. Als door de medebewoner (structureel, periodiek) wordt bijgedragen, zijn het ‘hoe dan ook’-inkomsten en die moeten worden opgegeven, omdat ze gevolgen kunnen hebben voor de bijstand. Die inkomsten kunnen namelijk op de kostendelersnorm in mindering worden gebracht, voor zover daarmee nog geen rekening is gehouden. Dat volgt uit artikel 33, lid 4 van de Pw. Maar het artikel is niet zo concreet. Het is voor een klant moeilijk om dit artikel op de juiste manier te interpreteren en exact te bepalen welk bedrag misschien gekort gaat worden. En omdat kostgeld mogelijk wel in aanmerking genomen kan worden, zal de klant het kostgeld moeten opgeven, elke maand. Tenzij de gemeente concreet aangeeft tot welk bedrag dat niet hoeft.
Zo zijn veel onderwerpen aan te wijzen in de Participatiewet, die onduidelijk zijn, of eerst na bestudering van rechtspraak duidelijk worden. Van de bijstandsgerechtigde mag je niet verwachten dat hij al die details kent. De werking van de inlichtingenplicht voor de burger staat of valt bij gedegen voorlichting. Dat behoort tot de zorgplicht van de overheid. Daar schort het aan, en de klant loopt dus op eieren als hij ook maar iets wat mogelijk relevant kan zijn niet meldt.
De ombudsman vindt dat de inlichtingenplicht klip en klaar moet zijn. De bewindspersoon van SZW onderkent (in antwoord op Kamervragen van 29 december 2020) de onduidelijkheid voor burgers waar het hun inlichtingenplicht betreft en streeft ernaar samen met gemeenten hier een kader voor op te stellen.
De overheid moet uitvoerbare regels maken en mag zich niet verschuilen achter de complexe uitvoeringspraktijk. De burger is alleen goed te beschermen tegen de overheid door de aantoonplicht dat ‘een burger iets redelijkerwijs kon weten’ bij de overheid te leggen. Dit kader moet redelijk zijn en eenvoudig te begrijpen. De overheid kent de regels immers beter dan de burger. De overheid slaagt hier alleen in als zij concreet de voorlichtingstekst kan overleggen waaruit de betreffende inlichtingenplicht ondubbelzinnig, dus klip en klaar blijkt. Slechts zo’n oplossing creëert een fatsoenlijk speelveld tussen overheid en burger.
Als de overheid in deze aantoonplicht niet slaagt, dan zou er geen boete opgelegd mogen worden. En het mooie van het kader is dat het morgen al toepasbaar is, want de uitleg van ‘wat redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het invloed heeft op het recht op bijstand’ is aan de gemeente zelf.
Bij een dergelijk kader hoort uiteraard ook een laagdrempelige voorziening bij de gemeente waarin burgers vragen kunnen stellen en per omgaande een reactie kunnen krijgen.