De toekenning in deze casus behelsde de volgende resultaten: ‘u heeft een gezond dag- en nachtritme, u kunt grenzen stellen, u bent voldoende zelfredzaam om terugval of verergering te voorkomen en u kunt omgaan met uw mogelijkheden en beperkingen’. Dit resultaatgericht indiceren biedt cliënten te weinig rechtszekerheid, aldus de CRvB. Hoe komt dit en waarom mag er nog niet resultaatgericht geïndiceerd worden?
Resultaatgericht indiceren is al redelijk oud. Het is bedacht in het kader van de ‘oude’ Wmo (2007) om aan te geven voor welke gebieden je een beroep kon doen op de Wmo. De ‘gekantelde’ modelverordening van de VNG bevatte in die tijd onder meer de volgende resultaten:
Deze resultaten waren een logisch gevolg van de zogenaamde kanteling: het noodzakelijke proces om de Wmo niet meer uit te voeren op een claimgerichte manier, zoals het in de oude Wet voorzieningen gehandicapten was geregeld. Uitgangspunt werd de behoefte van de cliënt aan ondersteuning bij het behalen van de omschreven doelen.
Deze resultaten waren nog niet bedoeld om zonder verdere toevoeging van uren te beschikken. Over het algemeen werden resultaten toegekend met daarbij aangegeven het aantal uren dat nodig was om dat resultaat te bereiken. Of als het om een zaak ging (een rolstoel bijvoorbeeld), welke rolstoel nodig was. Vaak werd (en wordt) daarvoor een pakket van eisen samengesteld.
In bovengenoemde opsomming kan men ook resultaten herkennen die nooit tot de oude Wmo hebben behoord. Ze zijn geformuleerd omdat het toenmalige kabinet met een uitbreiding van de compensatieplicht met een vijfde domein kwam. Die ging over het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het structureren van het persoonlijk leven en daarover regie kunnen voeren. Hieronder vielen mantelzorg verlenen, een veilige leefomgeving hebben, sterven in een huiselijke omgeving, een ingevulde dag hebben en deelnemen aan activiteiten.
Onder de Wmo 2015 zijn gemeenten in resultaten gaan indiceren. Dat was een logische stap. De drijfveer was niet altijd het resultaat op zich, maar vaak ook een vorm van bezuiniging. De aanbieder kreeg namelijk een vast budget en mocht daarmee zelf bepalen hoeveel uur hij inzette, mits de doelen maar behaald werden. En omdat aanbieders nog lang niet in resultaten dachten, werd het budget door de uurprijs gedeeld en werd het aantal uren verdeeld onder de klanten. Het budget, en niet het doel van de cliënt, werd dus bepalend voor de hulp die men kreeg.
Dat leidde al snel tot rechtszaken en uitspraken. Als eerste bij hulp bij het huishouden. Cliënten die eerst 4 uur hulp hadden kregen nu nog maar 3 uur om het resultaat (een schoon en leefbaar huis) te bereiken. De Centrale Raad van Beroep deed hierover al in 2011 een uitspraak. Hieruit bleek dat een beschikking een duidelijke maatstaf moet hebben en moet vermelden:
Het vermelden van uren geldt (per definitie) als zodanig, als aangegeven is wat in die uren gedaan moet worden. Maar tot op heden zijn nog geen vormen van resultaatgericht indiceren aan de rechter voorgelegd die daarna de toets der kritiek konden doorstaan.
Er is onder het vorige kabinet, in 2020, een conceptvoorstel tot wijziging van de Wmo 2015 in internetconsultatie geweest. Dit was het wetsvoorstel resultaatgericht beschikken en vereenvoudigen geschilbeslechting. Doel van die wetswijziging was onder meer dat bij verstrekking van een maatwerkvoorziening een resultaatbeschrijving kan worden gehanteerd. Het blijft daarnaast ook mogelijk om een tijdsduurbeschrijving te hanteren.
Dat wetsvoorstel bevat enkele artikelen die het volgende bepalen:
Sinds de internet-consultatie is het tot op dit moment stil gebleven. Of dit wetsvoorstel ingediend gaat worden is nog volstrekt onduidelijk. De vraag is evenwel: is dat wetsvoorstel afdoende?
De CRvB heeft nooit geoordeeld dat resultaatgericht indiceren niet is toegestaan omdat het niet in de verordening is opgenomen. De reden was steeds strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat iemand niet voldoende duidelijk had waar hij recht op had.
Dit blijkt ook dit citaat uit de uitspraak van 4 januari 2023:
‘Uit vaste rechtspraak, zowel onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, als onder de Wmo 2015, volgt dat een wijze van verstrekken die ertoe leidt dat een cliënt vooraf, bij de verstrekking, niet weet hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, maatschappelijke ondersteuning het college heeft verstrekt, in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1381).’
Het wetsvoorstel maakt dan weliswaar via verordening mogelijk dat niet in uren wordt beschikt, maar dan nog steeds geldt dat iemand voldoende duidelijk moet weten waar hij (precies) recht op heeft. Dus resultaten zoals ’u heeft een gezond dag- en nachtritme’, en ’u kunt grenzen stellen’, ‘u bent voldoende zelfredzaam om terugval/verergering te voorkomen’ en ‘u kunt omgaan met uw mogelijkheden en beperkingen’ blijven onvoldoende. Want wat krijgt de cliënt concreet zodat die daarna wel grenzen kan stellen? Hoe gaat de hulpverlener dat invullen? En wanneer kun je grenzen stellen?
Een groot probleem bij met name het indiceren van begeleiding is dat gemeenten onvoldoende in staat zijn concreet te worden. Bovenstaande doelen kom je nog regelmatig tegen in beschikkingen. Eigenlijk kun je helemaal niets met die doelen: je weet niet wat ze concreet betekenen, wat er voor gedaan moet worden en wanneer die doelen bereikt zijn.
Gemeenten moeten daarom leren concreter te worden. Want alleen als gemeenten concreet zijn, kan resultaatgericht indiceren mogelijk worden. En ook nu al heeft een gemeente grote voordelen bij het heel concreet zijn in beschikkingen. Immers: de hulp is bedoeld om een doel te bereiken. Om na te gaan of dat lukt of gelukt is zul je het proces moeten toetsen. Hoe duidelijker de formuleringen zijn, hoe beter je kunt toetsen bij een eventueel heronderzoek tijdens de looptijd van een beschikking. Of bij een nieuwe aanvraag na afloop van een eerder gegeven beschikking. Daarmee voorkom je toekenningen die jaren lopen en tot weinig of niets leiden.
En wat is nu het antwoord op de vraag: “Resultaatgericht indiceren voorlopig een doodlopend pad?” Voorlopig is resultaatgericht indiceren in strijd met de jurisprudentie. Of er een wetswijziging komt die het wel mogelijk maakt is nu nog niet duidelijk. Maar wel kan een gemeente zich daarop voorbereiden en daar nu al positief effect van hebben.
Stimulansz komt in de loop van dit jaar met een speciale training om te leren zo concreet mogelijk te indiceren (in tijdseenheden), en doelen te stellen en die in de beschikking te formuleren. Nu nuttig, maar ook al een vorm van voorsorteren op resultaatgericht indiceren, als dat ooit nog geregeld gaat worden in de wet. Wilt u meer weten over deze speciale training? Laat het de opleidingsadviseurs van de Stimulansz Academie weten.