Zo leest en begrijpt u wetteksten en jurisprudentie beter
Worstelt u ook met lezen en begrijpen van wetteksten en jurisprudentie? Juridisch adviseurs Wim Peters en mr. Charlotte Vanderhilt geven tips.
Worstelt u ook met lezen en begrijpen van wetteksten en jurisprudentie? Juridisch adviseurs Wim Peters en mr. Charlotte Vanderhilt geven tips.
Door Wim Peters
Bij het uitvoeren van hun werkzaamheden krijgen professionals in het sociaal domein te maken met wetgeving en jurisprudentie. Dat geldt voor consulenten, beleidsmedewerkers, kwaliteitsmedewerkers en juristen. Wetteksten kenmerken zich door lange zinnen, veel komma’s, juridische termen en veelal vage omschrijvingen.
In de Jeugdwet en de Wmo 2015 is dit niet anders. Dat zijn kaderwetten. De kaders zijn geschetst en de verdere invulling wordt aan de praktijk overgelaten. Dat betekent dat het van belang is deze kaders te kennen. Sterker nog, ook te begrijpen wat daarmee wordt bedoeld. Dat blijkt niet altijd gemakkelijk.
Om een voorbeeld te geven van complexe, juridische taal, in artikel 1.1.1 Wmo 2015 staat een begripsomschrijving van gebruikelijke hulp. Die luidt:
‘gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;’
Dit roept vragen op. Wat zijn ‘algemeen aanvaarde opvattingen’? En wat is ‘in redelijkheid’?
Een ander voorbeeld is dat er in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet is opgenomen wanneer het college een jeugdhulpplicht heeft:
‘1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.’
Ook dit artikel roept vragen op. Zoals, wie is een jeugdige en wie worden aangemerkt als ouders? We hebben er vaak een idee bij wat we daaronder verstaan. Maar klopt dat wel?
Denk bijvoorbeeld aan jeugdigen die in pleegzorg verblijven. Zijn de pleegouders op dat moment ouders? In de Jeugdwet is opgenomen dat pleegouders niet worden aangemerkt als ouders, tenzij zij de voogdij hebben. Dit voorbeeld laat zien hoe belangrijk het is om de Jeugdwet te kennen. Want zoals uit artikel 2.3 lid 1 volgt wordt er alleen jeugdhulp ingezet als een jeugdige of een ouder dit naar het oordeel van het college nodig heeft. Overigens roept dat een volgende vraag op, want wat is dan ‘naar het oordeel van het college’ en ‘nodig hebben’? Hoe bepaal je dat? Juridisch gezien betekent dit dat het college de verplichting heeft om onderzoek te doen of er jeugdhulp nodig is. Hoe dat onderzoek moet worden gedaan heeft de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 14 mei 2017 in een stappenplan gegoten. Daarom is het óók van belang om jurisprudentie -uitspraken van rechters- te kennen.
Denk wat betreft jurisprudentie bijvoorbeeld aan de hoogte van het tarief bij een persoonsgebonden budget voor inzet van het sociale netwerk. Daarover heeft de Centrale Raad van Beroep recent 2 uitspraken gedaan. In een van de uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2023:1580) is onder meer de volgende passage opgenomen:
‘Dit betekent concreet dat voor de minimale hoogte van het pgb-uurtarief voor individuele begeleiding moet worden uitgegaan van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren. Er wordt aansluiting gezocht bij FWG 30, omdat de werkzaamheden van de ijkfunctie ‘ondersteunend begeleider’ voornamelijk zijn gericht op ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015 en de ondersteunend begeleider is ingeschaald in FWG 30.’
Wat staat hier nou eigenlijk? Wat betekent dat dan voor de praktijk?
Aan een rechterlijke uitspraak wordt altijd een zogenoemd ECLI-nummer gekoppeld. Daarmee zijn uitspraken makkelijk te vinden op www.rechtspraak.nl. Als u bij het lezen van de term ‘ECLI-nummer’ denkt: ‘Waar hebben ze het nu weer over?’ moet u zeker het webinar ‘Wetteksten en jurisprudentie analyseren en begrijpen’ op dinsdag 30 januari 2024 volgen.
Tijdens het webinar geven we niet alleen tips voor het gemakkelijk opzoeken van wetteksten en jurisprudentie, maar we gaan ook in op hoe je een wettekst leest. U krijgt uitleg over hoe wetten en uitspraken van rechters zijn opgebouwd, hoe u de zogenoemde rechtsvraag uit een uitspraak filtert en hoe u het oordeel van de rechter leest zodat u begrijpt wat er staat. Dit en nog meer zal op 30 januari 2024 aan de orde komen.
Dus: voert u de Jeugdwet of de Wmo 2015 uit, bent u beleidsmedewerker in één van de 2 wetten? Mis dan de kans niet om in 1,5 uur beter te worden in het lezen en begrijpen van wetteksten en jurisprudentie.
6 interessante webinars in de periode van 23 januari tot 8 februari 2024 met als rode draad het belang van taal in de uitvoering van het sociaal domein.