Het uitgangspunt bij de verwerking van persoonsgegevens is dat de persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor het doel waarvoor deze persoonsgegevens zijn ontvangen van de aanvrager. Daarnaast geldt dat ambtenaren alleen die persoonsgegevens mogen verwerken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun publieke taak. Zo is het bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de inkomensgegevens die zijn ontvangen in het kader van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet, ook worden ingezien en gebruikt door een Wmo-consulent die alleen taken uitvoert op grond van de Wmo.
Maar wat nu als een Wmo-consulent of een gemeentelijke schuldhulpverlener ontdekt dat de betrokkene, die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, met deze uitkering heeft gefraudeerd door al maanden zwart bij te verdienen met werk in een groentekraam op de markt? Mag de Wmo-consulent of schuldhulpverlener deze ontdekking, het vermoeden van fraude, dan doorgeven aan een collega (van een andere afdeling) die belast is met de handhaving en naleving van de Participatiewet?
Het antwoord daarop is: ja, dat mag. Als je kennis draagt van een strafbaar feit dan mag je daarvan altijd aangifte doen bij een opsporingsambtenaar. Dat staat in artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering. Sterker nog, op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) zijn ambtenaren verplicht om aangifte te doen als zij in de uitoefening van hun werkzaamheden kennis krijgen van een misdrijf. Als een ambtenaar, bijvoorbeeld de Wmo-consulent of een gemeentelijke schuldhulpverlener vermoedt dat sprake is van een misdrijf zoals (bijstands)fraude of valsheid in geschrifte, dan is de ambtenaar verplicht om hiervan aangifte te doen. Bij deze plicht tot het doen van aangifte geldt overigens wel dat er meer aan de hand moet zijn dan een ‘onderbuikgevoel’ van de betrokken ambtenaar.
De aangifte moet gedaan worden bij iemand met opsporingsbevoegdheid, een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). Dit kan bijvoorbeeld een sociaal rechercheur zijn, mits die natuurlijk bevoegd is om het betreffende strafbare feit op te sporen. De sociaal rechercheur maakt dan een proces-verbaal van aangifte op. Aan de hand van de gegevens uit het proces-verbaal kan het onderzoek naar eventuele bijstandsfraude voortgezet worden. Als je op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering verplicht aangifte doet dan moet je dat doen bij een (hulp) officier van justitie. Hulpofficieren van justitie zijn er niet bij een gemeente maar wel bij de politie of een bijzondere opsporingsdienst (BOD)
Is degene die het misdrijf ontdekt niet officieel als ambtenaar in dienst is van de gemeente, zoals een maatschappelijk werker of een gezinscoach van een wijkteam? Dan bestaat voor die persoon geen verplichting om aangifte te doen maar wel, net als voor ieder ander, op grond van artikel 161 WvSv de bevoegdheid om aangifte te doen.
Naast de algemene privacyregels hebben alle beroepskrachten die hulp, behandeling, zorg of ondersteuning bieden aan burgers een beroepsgeheim. Dit geldt dus ook voor de hierboven genoemde maatschappelijk werker of gezinscoach van een wijkteam. De kern van dit beroepsgeheim is dat de beroepskracht de toestemming van zijn cliënt nodig heeft om informatie over hem of haar met anderen te delen. Dit beroepsgeheim is niet absoluut. Ook als de beroepskracht geen toestemming kan vragen of geen toestemming krijgt, kan het vanwege zwaarwegende belangen van de cliënt noodzakelijk zijn om toch informatie uit te wisselen. Maar fraude wordt niet gezien als een zwaarwegend belang van de cliënt waarvoor het beroepsgeheim kan worden doorbroken. Dit betekent niet dat je als hulpverlener maar moet zwijgen bij een vermoeden van fraude. De betrokken hulpverlener kan zijn/haar constateringen ook met de cliënt bespreken en aangeven welke risico’s de cliënt loopt.