Wat doet uw gemeente voor 'niet-uitkeringsgerechtigden’?

hero afbeelding Wat doet uw gemeente voor 'niet-uitkeringsgerechtigden’?
14 augustus 2018

De arbeidsdeelname van vrouwen is aanzienlijk lager dan die van mannen. Kortom, er is voor gemeenten nog werk aan de winkel. Een hogere arbeidsdeelname draagt uiteraard bij aan een beter economisch klimaat in de gemeente. Dus ook aan minder armoede. Het mes snijdt aan twee kanten. Hoe stimulerend is uw gemeente voor niet-uitkeringsgerechtigden?

Wat is een ‘niet-uitkeringsgerechtigde’?

Een niet-uitkeringsgerechtigde is:

  • jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd;
  • staat als werkloze werkzoekende geregistreerd bij UWV;
  • heeft geen recht op een uitkering of ondersteuning op grond van de PW, WW, Wajong, WIA, ANW of een vergelijkbare regeling.

In de wandelgangen worden ze nuggers genoemd.

Wat is de omvang van deze doelgroep?

De Inspectie van SZW heeft in een onderzoek een schatting gemaakt. Zij onderscheidt 2 groepen: jonggehandicapte niet-uitkeringsgerechtigden die voorheen een beroep konden doen op de Wajong, en de overige niet-uitkeringsgerechtigden. In totaal gaat het om ongeveer 76.000 personen. De doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden zou groter kunnen zijn als de doelgroep zich ook altijd zou inschrijven bij UWV. Denk bijvoorbeeld aan de groep spookjongeren die geschat wordt op 134.000 personen.

Waarom werd deze groep in de PW opgenomen?

Gemeenten kregen in 1995 de taak om niet-uitkeringsgerechtigden, indien nodig, een re-integratietraject aan te bieden. Deze taak vloeit – aldus de wetgever – voort uit het algemeen belang om de arbeidsparticipatie te vergroten.

Aard van de voorziening

Het is aan de gemeente om te bepalen

  • óf de niet-uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk een traject nodig heeft om op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan en zo ja,
  • welk aanbod passend is.

Hierbij geldt, net als bij uitkeringsgerechtigden, dat het moet gaan om de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Uit onderzoek is bekend dat voor niet-uitkeringsgerechtigden re-integratie positief uitwerkt, vooral omdat deze groep erg gemotiveerd is om te werken.

Gemeentelijke regels

Specifieke beleidsnota’s over niet-uitkeringsgerechtigden zijn zeldzaam. Op gemeentelijke websites is vaak weinig te vinden over de aanspraken die niet-uitkeringsgerechtigden hebben op ondersteuning. In een verordening geeft de gemeente aan welke regels zij stelt met betrekking tot de re-integratie van de verschillende doelgroepen. Uit het oogpunt van vindbaarheid hecht de wetgever daar grote waarde aan. Juist niet-uitkeringsgerechtigden kunnen zo te weten komen wat zij concreet van de gemeente kunnen verwachten. Niet-uitkeringsgerechtigden kunnen zich dan op deze verordening beroepen. Bijvoorbeeld op de ondersteuning bij de combinatie arbeid en zorg. Veel verordeningen laten zich echter niet uit over het beleid dat de gemeente voert ten aanzien niet-uitkeringsgerechtigden. En als er al beleid is, dan heeft die vaak een beperkende inhoud.

Voorbeelden van beperkende voorschriften

Voorbeelden van beperkende voorschriften in verordeningen zijn:

  • een maximum stellen aan het bedrag voor de voorziening (de maxima liggen vaak tussen de € 3000 en € 5000);
  • voor de doelgroep in totaal een subsidieplafond noemen: is dit plafond overschreden, dan wordt geen voorziening verleend;
  • uitsluiting van premies of loonkostensubsidie;
  • alleen mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt komen in aanmerking voor een voorziening;
  • eisen stellen aan de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld minimaal 16 uur);
  • (gedeeltelijke) uitsluiting van voorzieningen als het gezinsinkomen hoger is dan 130% tot 200% van het minimumloon;
  • (gedeeltelijke) uitsluiting van voorzieningen als het vermogen hoger is dan het vrij te laten vermogen;
  • uitsluiting als een eerder traject nog geen 2 jaar oud is;
  • beperkingen in de looptijd van een traject.

Doelbereik van het beleid

De vraag is of een aantal van deze beperkende voorschriften niet negatief uitwerkt op de beoogde doelstelling: verhoging van de arbeidsparticipatie. Uitsluitingen bij een gezinsinkomen van 130% en een vermogensgrens koppelen aan de voor de bijstand geldende vermogensvrijlating, beperken de doelgroep zeer. Zulke uitsluitingen lijken meer geïnspireerd door bijstandsdenken (de opleiding wordt niet noodzakelijk geacht omdat het gezinsinkomen al op minimumloon ligt) of door bezuinigingen op de gemeentelijke uitgaven, dan dat ze arbeidsparticipatie bevorderen. Zijn gemeenten wellicht minder toegankelijk voor niet-uitkeringsgerechtigden omdat tegenover de uitgaven geen uitkeringsbesparing ligt? Dat is kortetermijndenken, want het remt de arbeidsdeelname die wordt nagestreefd én het verhoogt de kwetsbaarheid, (economische) afhankelijkheid en het risico op beroep op de bijstand (bijvoorbeeld na een echtscheiding).

Anderen bekeken ook